Door op 10 december 2014

Over IJzeren Gordijnen

Terwijl de afgelopen maand in Nederland Zwarte Piet en de Turkse samenzwering het gesprek van de dag waren, en Frans Timmermans op Facebook de eerste beschuldingen moest incasseren dat hij als graaier maar liefst 21 medewerkers in zijn kabinet heeft – van chauffeurs tot woordvoerders – stond november in Centraal- en Oost-Europa in het teken van festiviteiten rond de val van communistische regimes.

25 jaar geleden inmiddels. Van het openknippen van het grenshek tussen Oostenrijk en Hongarije in augustus, via de ‘wind of change’ die het afbreken van de muur tussen Oost- en West-Berlijn met zich meevoerde, de vreedzame ‘fluwelen’ revolutie die in Praag door studenten op gang werd geholpen tot aan de wraak van de Roemenen op de protserige zelfverrijking van Nicolai Ceausescu en zijn Elena: gebeurtenissen die de wereld op zijn grondvesten deed schudden en een aardverschuiving betekenden in de verhoudingen tussen Oost en West. De Middeneuropese regio bloeide op en Fukuyama’s beroemde essay, dat de overwinning van de liberale democratie uitriep (en veel te veel wordt gemisinterpreteerd), markeerde vooral een ongebreideld optimisme over het Westerse systeem. We weten hoe dit verhaal verder liep, maar in West-Europa zou dit zelfvertrouwen zeker een decennium lang domineren.

In de EU krijgen deze landen, in de meeste gevallen na tien jaar lidmaatschap, geleidelijk een steviger positie. Het heeft even geduurd: Centraal- en Oost-Europa maken nu eenmaal niet de dienst uit in Brussel; voor de budgetonderhandelingen van de EU voor 2015 is het wachten op een kerstakkoord tussen Frankrijk en Duitsland. En, laten we wel wezen, bij de gemiddelde lunchconferentie in het Residence Hotel is de ondervertegenwoordiging van Oost-Europese sprekers schrikbarend. Dat zijn overigens dezelfde bijeenkomsten waar eurosceptici structureel worden weggezet als onwetende sukkels die de verdere integratie van Europa enkel in de weg staan. Maar, daarover later meer.

Want vier van de zeven vice-presidenten in de nieuwe Europese Commissie komen uit ‘Oost-Europa’, en vanaf begin december is de Poolse Tusk de man die regeringsleiders moet zien te verenigen. Met scepsis wordt dit begroet; hoe kunnen deze landen immers de dynamiek begrijpen van een Unie waarin de Westerse leden al zo lang geleden de liberale democratie hadden ontdekt? Tegelijk zullen ze ook in het Europees Parlement een steeds grotere invloed gaan uitoefenen; binnen de sociaal-democratische fractie bijvoorbeeld is de Roemeense delegatie derde qua grootte, na de Italianen en Duitsers. In de EVP is de Poolse delegatie al enige tijd een zwaargewicht. Het conflict met Rusland zou weleens de katalysator kunnen blijken voor een stevigere positie van Oost-Europeanen in het Europese debat.Juncker-speech-at-EP

Reden te over dus om aandacht te besteden aan ontwikkelingen aldaar. Het was november 1989, de sterren van de underground bezongen in hun dagelijkse kloffie de wereldvrede en de vrijheid voor een massapubliek in Praag, en inspirerende leiders beloofden hun land betere tijden. Zo ook Václav Havel, die president-filosoof-toneelmaker die de revolutie regisseerde, en als onomwonden Europeaan overigens nog vóór enige West-Europese leider zei dat de Baltische staten tot de NAVO zouden moeten toetreden. Hij wist met zijn vlijmscherpe idealisme de makken van het communistische regime te fileren en bestond het tegelijk te overleven als staatshoofd. Maar we leven nu in andere tijden, met pragmatischer politici, tijden die de immer gapende kloof tussen verwachtingen en resultaten op wrede wijze blootleggen.

Deze kloof is groot en staat symbool voor vele politieke strubbelingen, daar en bij ons. 5 jaar geleden liep ik mee in de tocht van studenten door Praag,  die de mars van 17 november 1989 in herinnering bracht die destijds de Fluwelen Revolutie in Tsjechoslowakije inleidde. En het was deze kloof die centraal stond, op een moment dat Václav Klaus Tsjechië leidde, een man die bekend stond om zijn ongebreidelde euro-, klimaat- en andersoortige scepsis. Hij schreef hoe men van achter het Ijzeren Gordijn altijd als met een telescoop naar het Westen had gekeken, half blind, zonder de context te zien van de rijkdom en vrijheid aan deze kant. Het contrast met het idealisme van zijn voorganger kon niet groter zijn. Nu is daar Miloš Zeman voor in plaats gekomen, een (ex-)sociaal-democraat met tal van controverses op zijn blazoen. Eurosceptisch? Minder dan Klaus wellicht, maar hij dweept dan weer onomwonden met Rusland.

De scepsis die is ontstaan is ook in andere landen ten oosten van Duitsland groot. In Hongarije hebben we allemaal gezien wat de toekomst lijkt van de liberale democratie; men kon erop wachten tot we onlangs de eerste vertegenwoordiger van Orbáns regime hoorden zeggen dat men op termijn best uit de EU zou kunnen vertrekken. Op de Balkan is het perspectief van Europa nog altijd springlevend, maar ook daar zal de wil om aan Europese voorwaarden te voldoen een kat- en muisspel blijven tussen Brusselse toezeggingen en national(istisch)e sentimenten. Nog verder naar het Oosten staat het Eastern Partnership onder druk, en ziet bijvoorbeeld maar liefst 40% van de Moldaviërs het land liever aansluiten bij de door Rusland gedomineerde Euraziatische Unie dan de Europese. De verkiezingen daar, afgelopen week, laten een forse tweedeling zien in het land.

Het Oost-Europese voorbeeld is interessant, omdat daar het wantrouwen in progressieve politiek en het mechanisme van toenemende scepsis zichtbaarder is dan het bij ons lange tijd is geweest. In een zeven-sloten-tegelijk-vergelijking zou men kunnen zeggen: West-Europa, 5 jaar oorlog en het duurde 60 jaar voordat het algehele wantrouwen in bestuurders toesloeg; Oost-Europa, 40 jaar communisme en na 25 is de rek eruit.

Geen zorgen, de vergelijking is allerminst perfect. Maar wellicht draagt hij bij aan een verklaring hoe in West-Europa het gevoel van onoverwinnelijkheid (zie Fukuyama), samen met het langzaam uitsterven van een generatie die na de oorlog wist wat voorkomen moest worden, vanzelfsprekendheden steeds minder vanzelfsprekend heeft gemaakt: als gevolg van het gat tussen verwachtingen en resultaten, maar misschien zelfs van het uitblijven van idealistische verwachtingen: een sluipend slijten van het idealisme waarmee verscheidene kernwaarden en elementen van de westerse democratieën ooit zijn opgebouwd.

Het besef dat democratie geen status quo is, bijvoorbeeld. Men is gestopt uit te leggen hoe democratie werk in uitvoering is: niet alleen omdat we plots ontdekken dat de ongelijkheid toeneemt, maar ook vanwege die onderliggende stroom van waarden en overtuigingen die het systeem mogelijk maken, maar die zo allerminst vanzelfsprekend zijn: van burgerschap, van pluralisme, van rekening houden met minderheden en van vrijheid van meningsuiting. Democratie wordt steeds nauwer geïnterpreteerd, en het is de vraag of dergelijke waarden terugkomen zonder een nieuwe impuls.

Niet elke vorm van scepsis is hetzelfde, en niet overal zijn de oorzaken gelijk. Ze komt in vele vormen, en de scepsis is in sommige Midden-Europese landen eerder een levenshouding dan een nieuw fenomeen. Maar centraal staat een toenemend wantrouwen ten aanzien van een bestuurlijke elite, in politiek, aan universiteiten, en zelfs in ziekenhuizen. Het is immers een ontwikkeling die zich allerminst beperkt tot een houding ten aanzien van de EU.

Bovendien kan hij op vele manieren worden verklaard: als wantrouwen jegens corrupte politici, als een schrijnend onvermogen van bestuurders om complexe ontwikkelingen uit te leggen aan de bevolking in dynamische tijden, en misschien, voor sociaal-democraten moet dat aanspreken, als een uiting van toenemende ongelijkheid in de samenleving, tussen hen die de bonussen ontvangen en ze betalen, of tussen hoog- en laagopgeleiden. Misschien zijn ze allemaal correct. Alsof we een volgende naschok van de Franse Revolutie ondergaan, staat elke vorm van gezag immers ter discussie. Voor gevestigde politieke partijen, in casu de PvdA, zal het zeer moeilijk blijken een eenmaal verloren electoraat terug te winnen, ten dele omdat de genoemde kloof tussen verwachtingen en resultaten juist bij sociaal-democraten inherent is.

Maar laten we het houden bij euroscepsis, een gevestigd fenomeen dat nog altijd niet in de juiste proportie wordt gezien en -vooral in Brussel- niet serieus wordt genomen. Er moet naar oplossingen worden gezocht, en snel ook. Als we de parallel met ijkpunt 1989 verder uitwerken, hebben burgers momenteel grote verwachtingen van wat Juncker zelf de Commissie ‘van de laatste kans’ noemde. En ik betwijfel of communiceren dat de nieuwe voornemens ‘echt!’ gaan werken voldoende is, tenzij mensen concreet merken dat er iets verandert. Ik betwijfel bijvoorbeeld ook of het huidige investeringsplan van 300 miljard, dat zo overduidelijk ambitie van de kant van lidstaten ontbeert en daarmee opnieuw een compromis wordt, daadwerkelijk gevoeld gaat worden. Het lijkt of elk gevoel van urgentie ontbreekt, als men in België bijvoorbeeld nog altijd de bezuinigingsfluit kan spelen. Zelf zei Juncker in zijn eerste grote interview: “Ik ben echt bezorgd. Daarom zeg ik dat we een nieuw verhaal voor Europa nodig hebben. Dit nieuw investeringsplan maakt er deel van uit.”

Maar het zal te weinig zijn als je het mij vraagt. Mijn verwachtingen om de scepsis het hoofd te bieden? Een besef allereerst bij de Europese bestuurders én allen die in de EU-beleidsvorming werkzaam zijn, dat de tijd van het negeren van de samenleving voorbij is; dat het te laat is om euroscepsis af te doen als het gebral van onwetenden die door de digitale revolutie een groter platform hebben gekregen. En vooral: dat het luisteren naar de gevestigde belangen niet langer voldoende is. Het is tijd om te luisteren naar bewegingen die vanuit de samenleving komen, en om in sommige opzichten radicaal te breken met bepaalde patronen.

Hier ligt bij uitstek een niche voor progressief Europa. Maar het moet dan wel snel met vertaalbare, heldere alternatieven komen.